StadsWeb

Stad meer dan droag brôôd

Content

StadsWeb
Johannis Tiggelman (19/9/1902-30/11/1975) was in Ooltgensplaat geboren en verloor op zijn elfde jaar al zijn moeder. Hij moest vroeg gaan werken en vond een baantje als koeienwachter op het gors bij de boerderij van Wagner in Stad aan’t Haringvliet.

Door Herman Maas

Johannis Tiggelman (19/9/1902-30/11/1975) was in Ooltgensplaat geboren en verloor op zijn elfde jaar al zijn moeder. Hij moest vroeg gaan werken en vond een baantje als koeienwachter op het gors bij de boerderij van Wagner in Stad aan 't Haringvliet. Dat betekende 2 uur heen en twee uur terug lopen per dag op oude klompen van Ooltgensplaat naar Stad.

Toen zijn vriendin Jannetje de Vos (19/3/1903-27/1/1982) zwanger bleek en ze 19/1/1924 gingen trouwen, zochten ze een huisje op Stad en vonden een onderdak bij het pakhuis van Huizer in het later afgebroken huisje van bakker Bot. Daar werd 20/7/1924 hun zoon Jaap geboren. Later trokken ze naar de Zeedijk bij koopman Joostje Kamerling. Er volgden meer kinderen: Semina Maria op 18/7/1925,Johannes Gerrit (2/719/26-5/7/1927), Maria op 26/10/1927,een levenloos kind in 1928, Adriana (21/10/1929-7/1/1931), Johannes (25/12/1930-2/6/1931) en Gerrit Marinus op 10/6/1932.
Ze verhuisden naar Brulslop onder het huis van schoenmaker Dale en daar werden Pieter op 16/11/1933 en Marinus op 2/6/1936 geboren. De band met buurvrouw Dale-Mulder bleef toen ze in 1938 verhuisden naar Molendijk 53 (toen Stad A-10) en daar werden Johannes op 1/3/1938 en Adrie op 20/4/1940 geboren.

Adrie beschrijft haar jeugd als arm maar warm. Toen een dochtertje was overleden mocht haar vader 's nachts bij maanlicht peen delven bij Wagner om de doktersrekening te kunnen betalen. De huisjes nummer 51 en 53 zijn nu garages maar vroeger woonden ze er met twee gezinnen. Het gezin Tiggelman beneden en boven eerst dhr. en mevr. Arensman-van Dijk en toen die naar nummer 71 verhuisden kwamen er Frans en Louwerientje Mellaard-Arensman wonen. Naast hen woonde buurman Maliepaard met zijn dochter Keetje. Dit was een heel lieve vrouw die vaak koekjes bakte voor de zondag en bij wie je ook wel eens een snoepje of een stukje gebakken spek kon krijgen. Iedere avond klopte Adrie op de muur en zei: "welterusten buurvrouw" en kreeg dan een klopgeluidje terug.

Paspoort

Het huis
Je kwam binnen via het klompenhok. Daar stonden veel klompen en toen aanzegger van Nierop daar een keer over struikelde was hij zo boos dat hij niet wilde vertellen wie er overleden was. In die tijd kwam de begrafenisdienaar nog huis aan huis met "Heden overleden" en moest dan in zijn hoed kijken wie er ook al weer overleden was. Later werden er tot 1980 kaartjes door het hele dorp in de bus gedaan, toen even alleen de straat en nu worden er alleen nog rouwkaarten verstuurd en speelt de straat en de buurt geen rol meer.

Dan kwam je in een klein portaaltje waar het petroleumstelletje stond en dan had je de kamer waar gewoond werd. Er waren daar twee bedsteden waarin de jongste bij de ouders in een kribje lag en in de ander twee kinderen en de rest op de open zolder waar je door de kieren naar buiten kon kijken. Als het 's winters erg koud was kwam vader wat opengetornde jute zakken brengen tegen de kou en 's morgens lag de stuifsneeuw op je deken. In de kamer stond een houtkachel, want eerst hadden ze geen geld voor kolen en toen er wél kolen kwamen, hadden ze voor de nacht een ovalen slof waarvan moeder stukjes hakte voor in de stoof. De kinderen kregen een fles warm water met een sok er omheen als kruik mee.

Het water kwam uit de tras en werd zonder koken gedronken maar was altijd lekker koel. Als je dorst had zei moeder: "den aker en het schepblik hangen buiten". Er was geen elektriciteit en het licht kwam van een gaskousje aan het plafond dat makkelijk kapot ging als de jongens op zolder stampten. Je moest dan bij vrouw Vink voor een dubbeltje een nieuw kousje gaan kopen en dat was een hele uitgave.
Je kleren werden gewassen in een ketel die op het vuur moest en waarin je honderd keer moest stampen. Eerst deden de jongens dat en die smokkelden wel eens maar later ging die taak over naar de meisjes. Zelf werd je in een teil midden in de kamer gewassen en het warme water moest je met zijn allen delen en dat zat op het laatst vol met zeepresten die koekten op de rand van de teil. Een pyjama had je niet en je ging in je ondergoed slapen en als je naar boven ging stond moeder met de lepel levertraan onder aan de trap nadat bij Adrie Engelse ziekte was gevonden. Die ziekte had voor het gezin voordelen want je kreeg dan extra bonnen om eten te kopen en daar at de rest van de familie van mee.

Familie Tiggelman

De WC was een hokje buiten met een uitgezaagd hartje in de deur en daarin was een plank boven een emmer, die 's avonds door vader in de sloot werd geleegd. Later kwam Hen van Pelt, de gemeentewerker ze ophalen en legen. Je mocht achter buiten spelen en speelgoed had je niet. Eens won broer Jaap een porseleinen pop en gaf die aan Adrie maar toen haar zus er mee op de foto wilde, viel de pop en was kapot.
Ieder gezin had in de tuin een varken om vet te mesten. Ze weet nog dat hun big er eens vandoor ging 's nachts en haar vader er met zijn lange onderbroek achteraan rende. Toen eens hun big overleed kregen ze van Wijnand van der Welle (de opa van haar latere schoonzoon) een nieuwe big cadeau. De hammen werden na de slacht op zolder gehangen en daarom mochten de jongens geen mes mee naar boven, want anders zouden ze er misschien van snoepen. Gerrit werd timmerman en haalde met zijn beitel af en toe een stukje van de ham. Over de Molendijk reden soms maar twee auto's per dag en die hoorde je ook nog van ver aankomen terwijl ze speelde met de overbuurmeisjes van van Rumpt.

Ze hadden het erg arm, want er was niet altijd werk voor haar vader en dan moesten ze van de steun en de armenzorg leven en liepen dan op klompen met een "d" erop om te laten zien hoe goed de diaconie geweest was. Toen haar vader eens een sigaartje van een boer gekregen had en dat tevreden voor hun huis stond op te roken kwam toevallig de gemeentesecretaris langs en werd hun toelage gehalveerd want als je sigaren kun roken heb je geen steun nodig. Op zondag kregen ze soms een half ei bij de boterham en met Pasen altijd een heel ei. Later kreeg ze ook eens voor Pasen een nieuw jurkje en ging ze met haar moeder met de koets van Jaap Donkersloot bij Nipius op de Kaai van Menheerse dat uitzoeken.

Lopen op vrouwtjesweg

De oorlog
Al in 1943 werden ze geëvacueerd en gingen met de tram en de boot naar Rotterdam en kwamen daar in het Zeemanshuis met andere families die nog in haar poëziealbum staan zoals de familie Valkenier, Oldenburg, Noordende en uit Achthuizen de familie de Waal. Dhr. Valkenier was kapitein op een tanker en tilde Adrie naar beneden toen ze vanwege haar rachitis niet kon traplopen. Daar werd op 23/11/1943 haar zusje Jannetje geboren. Toen Rotterdam te onveilig werd vanwege bombardementen gingen ze per trein naar Finsterwolde in Oost-Groningen met meerdere families in een echte villa wonen.

Ze was erg bang in die tijd van loeiende sirenes en 's nachts van de rode gloed aan de hemel van de brandende Duitse steden door het bombarderen van de geallieerden. De villa lag naast het politiebureau en ze zag toevallig eens uit het raam hoe een vermoorde NSB-er op een wagen werd gegooid. Toen de Canadezen met hun tanks het dorp binnenrolden vertrouwde ze als kind van 5 deze mensen niet en wilde er geen Kwatta-chocoladereep van aannemen. Op een dag kwam haar broer Jaap terug uit zijn werkkamp in Duitsland en zag ze haar vader voor het eerst huilen. Jaap zag toen voor het eerst zijn jongste zusje en leerde haar lopen.
Met een open vrachtauto gingen ze weer terug vanuit Groningen naar Stad en dat was een enorme reis. Hun huis was niet erg beschadigd en ze konden er meteen weer in. Net als veel andere dorpsgenoten was ze aangeslagen door het kaalknippen op het bordes van het gemeentehuis van de vrouwen die het met de Duitsers gehouden zouden hebben. Het was geheel tegen de regels van haar Gereformeerde geloof. Ze gingen twee keer per zondag naar de kerk met 3 centen en 2 pepermuntjes. Thuis werden veel Psalmen en liedjes uit Johannes de Heer gezongen en die kende haar vader van buiten en daar was hij trots op. Toen in de Gereformeerde Kerk het nieuwe liedboek werd ingevoerd achtte hij zich niet in staat dat allemaal nieuw te leren. Later ging hij af en toe met zijn schoonzoon Goris mee naar de Hervormde Kerk en kon daar uit zijn hoofd nog meezingen.

School
Adrie ging naar de Christelijke school een paar huizen verderop en zat naast Corrie Jelier met wie ze veel is opgetrokken en die ze van haar huis op de Zeedijk ophaalde en weer thuis bracht. Ze was al zeven want de grens lag bij 1 april en zij was 20 april geboren. Ze was een middelmatige leerling en pas aan het eind van haar schooltijd vond de schoolarts dat ze slecht kon zien en een bril moest. Soms hadden ze luizen en dan werd je 's morgens thuis eerst met de netenkam onder handen genomen en kreeg je petroleum in je haar en werd daar op school op aangekeken.

In 1949 verhuisden ze naar een landarbeiders woning op de Vrouwtjesweg (nummer 64). Dat was een hele overgang want je moest toen nog over de Kaai naar school omdat de Nieuwstraat na nummer 32 stopte voor een sloot en er nog geen bruggetje was. De huur op de Molendijk was 60 cent per week en op de Vrouwtjesweg wel 7,50 gulden maar haar vader dacht het te kunnen betalen met hulp van zijn oudere zonen en het verbouwen van groenten in zijn tuin. Inderdaad bracht hun eerste oogst uien in hun eigen tuin genoeg op voor de huur van het hele jaar. Bij de toewijzing van de huizen waren veel mensen afgehaakt voor de "lege borden-laan", omdat men bang was geen eten meer te kunnen kopen naast de hoge huur. Toen de rest van de gegadigden één voor één bij de huurcommissie moesten verschijnen bleek je opeens 800 gulden contant te moeten kunnen tonen en dat had niemand. Maar winkelier Kamerling leende Wout van Rossum een middag 800 gulden toen hij als eerste naar binnen moest en gaf het toen hij naar buiten kwam aan de volgende en zo kwam iedereen door de selectie.

De kerk was streng en eiste ook van de arme mensen een percentage van hun inkomen terwijl de rijken mensen dat niet zwart op wit beloofden. In de kerk was een gordijn tussen de boeren voorin en de arbeidersvolk achterin en de armenzorg was niet altijd liefdevol maar haar vader bleef rotsvast aan zijn geloof hechten en protesteerde nooit en zondigde nooit tegen het gebod "gij zult niet stelen", ook niet als zijn kinderen honger hadden. Omdat ze vanwege hun armoede geen orgel hadden begeleidde hun vader hun Psalmen met zijn mondharmonica en toen de broers er later ook eentje konden kopen hadden ze een heel orkest in huis. Ze herinnert zich de gezelligheid thuis met het kaarten van de oudere jongens, het dammen met haar vader en het poffen van poters door haar moeder en natuurlijk de pelpinda's en soms krukels. Vader regeerde met zijn ogen en er waren nooit vechtpartijen tussen de jongens.
Omdat ze te arm waren is ze in die tijd nooit met een schoolreisje meegegaan en bestond zo'n dag uit 's morgens uitzwaaien en 's avonds weer opwachten en verhalen aanhoren.

Adrie en Goris

De ramp
Op die februarinacht werden ze gewekt door Joost Kamerling die hen met zijn taxi via de Lieve Vrouwepoldersedijk en de molen bij dominee Loosman bracht. Onderweg zag ze al het water tegen de dijk klotsen. Na een dag werden ze bij Daan Ottevanger ondergebracht en zag ze vanuit het raam de Nieuwstraat onder water staan. Veel indruk op haar maakte de oude Kees Driesse die door de kou bevangen op straat lag te schokken nadat hij dagen en nachten in touw geweest was om mensen te redden.

Na twee dagen werden ze met de schuit van Jelier, met ondermeer het gezin van Huig van Rumpt, in het ruim op strobalen naar Hellevoetsluis gebracht. Vandaar met de tram naar de AHOY waar ze kleren kregen, want ze waren in nachtgoed hun huis uitgevlucht en toen naar opvanggezinnen in Capelle aan de IJssel. Haar ouders, haar jongste zus en zij kwamen bij een kinderloos echtpaar op de dijk en de rest van de kinderen bij hun twee buren, zodat het gezin bijeen kon blijven. Ze verheugde zich op de eerste schooldag daar omdat er gezegd was dat iemand haar met een auto zou brengen, maar helaas regelde iemand fietsjes en moesten ze met de fiets naar school maar kregen wit brood met eigengemaakte jam van hun gastvrouw mee. Op de school werden ze erg hartelijk ontvangen en kregen van alle klasgenoten een presentje en werden die tijd in de watten gelegd.

Toen ze op Stad terugkwamen bleek hun huis, dat een meter onder water had gestaan, geheel schoongemaakt en opgeruimd te zijn door een ploegje uit het dorp en was iedereen erg behulpzaam voor elkaar. Door het rampenfonds kregen ze niet alleen nieuwe spullen, maar mocht ze ook de enige keer in haar leven mee op schoolreis.

Na de schooltijd
Toen ze met vijftien jaar van school kwam mocht ze nog niet op het land werken en bezocht een jaar de huishoudschool in Middelharnis en ging uit werken bij Joost Kamerling. 's Morgens in de huishouding en 's middags in de winkel. Toen ze oud genoeg was ging ze met haar vader mee naar het land en moest daar 's morgens om 6 uur beginnen bij het Watergat waar haar baas Klaas Mastenbroek land had. Ze ging er met haar fiets, vaak met Leentje en Co Koningswoud heen en Mastenbroek reed met zijn lege auto achter haar aan om te kijken of ze wel op tijd kwam en reed 's avonds ook weer achter haar aan om te kijken of ze niet te vroeg gestopt was.

Ze kwam weinig op het dorp, want thuis was het altijd gezellig maar toen ze wat ouder werd ging ze wel eens op de fiets naar de Westdijk in Middelharnis "winkels kijken" en wandelend pelpinda's eten. Daar kwam ze op haar negentiende een mooie matroos uit Middelharnis tegen, die in uniform liep omdat hij die avond laat weer haar zijn werk bij de Marine moest. Eerst kwam hij op de fiets naar Stad en won daar de harten van haar ouders met zijn humor en later kwam hij met zijn mooie brommer, die haar zusje zo mooi vond.

Ze trouwde 10/8/1962 met Goris Nieuwland en woonde het eerste half jaar bij haar ouders in en kreeg toen een eigen huis op de Lieve Vrouwe Poldersedijk 19 en kreeg dochter Jeannet. Na 38 jaar het samen goed gehad te hebben is Goris overleden en twee jaar later is ze vanwege haar gezondheid verhuisd naar de B.van Brienenstraat 8.
Ze verloor vroeg haar jongste zus en vorig jaar de twee andere zussen. Van haar vier broers zijn Gerrit en Rien nu heel ernstig ziek.

Ze haalde deze week met haar Stadse broers Piet en Hans herinneringen op voor dit interview en kijkt tevreden terug naar haar warme jeugd.